Jesaja 2:1-22
Hoofdstuk 2 is een vervolg op wat Jesaja in zijn eerste gedeelte vermeldt; het is alsof God Jesaja bij de hand neemt, hem bepaalt bij de situatie van zijn volk en hem telkens ook de uitkomst van wat er gebeurt laat zien. Even boven de golven uitgetild ziet hij in de verte hetgeen God bereidt, hij ziet het licht gloren aan de horizon, maar valt herhaaldelijk even terug in de diepte tussen de golven. Dat maakt de profetie zo boeiend; immers, we moeten goed nadenken als de profeet zijn boodschap doorgeeft, spreekt-hij over zijn tijd, de nabije toekomst voor zich, of ziet hij over de tijden heen op hetgeen waarop alles uit zal lopen? Velen hebben zijn profetie reeds verklaard als zijnde in de historische tijden vervuld, maar bepaalde teksten zijn zo niet te verklaren en zijn dus nog toekomst. Jesaja 2 vers 1: Het komende vrederijk.
Merk op dat hier gesproken wordt over aanschouwen; dat betekent: met grote aandacht bekijken. Schouwen heeft in onze taal ook de betekenis van trachten tot in het detail door te dringen. De man die de eieren schouwt, doet dat om te zien of het ei bevrucht is, hij moet dus heel goed en aandachtig kijken. Jesaja heeft aanschouwd en hetgeen hij waarneemt heeft betrekking op Juda en Jeruzalem. Juda is de naam voor het twee-stammen rijk en daar vinden wij de bakermat van het huis Davids. In het boek Koningen vinden we de geschiedenissen van Israël, wat later ook Efraïm wordt genoemd en Juda. 2 Koningen 17 laat ons zien hoe Israël (het tien-stammenrijk) wordt verstrooid onder de volkeren en daar zal blijven, totdat de Here Zelf ze daar vandaan zal halen bij zijn wederkomst. 2 Koningen 17 vers 18: Daarom was de Here zeer vertoornd geworden op Israël en had hen van voor zijn aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan alleen de stam van Juda. In dit verband moeten we even terug in de historie, want de naam Juda in dit geval, is een verzamelnaam voor de stam Juda en Benjamin en degenen die zich bij hen voegden, vandaar dat men dit het tweestammenrijk noemt. 1 Koningen 12 vers 23: Zeg tot Rechabeam, de zoon van Salomo, de koning van Juda en tot het gehele huis van Juda en Benjamin en de rest van dit volk: zo zegt de Here: gij zult niet optrekken en niet strijden tegen uw broeders, de Israëlieten. Keert terug, ieder naar zijn huis, want door Mij is deze zaak geschied. Het tien-stammenrijk verstrooid en niet meer terug te vinden, tot op de dag van heden. Het twee-stammenrijk wordt tenslotte ook weggevoerd naar Babel, zoals 2 Koningen 25 beschrijft. Uit die weggevoerden komen later echter weer ballingen terug om de stad Jeruzalem weer op te bouwen. Nehemia beschrijft deze gebeurtenis, maar die teruggekeerde ballingen krijgen nu een afgeleide naam van Juda, nl. Joden! Nehemia 1 vers 2b: .. en ik vroeg hen naar de joden, de ontkomenen, die uit de gevangenschap waren overgebleven .. Deze mensen en hun nageslacht zouden blijven totdat de Here als kindje werd geboren te Betlehem en al wat daarna gebeurde. Juda of Jood betekent: Godlover. Zo beleefden wij in onze tijd weer een terugkeer naar Palestina! Als wij nu Jesaja hoofdstuk twee overdenken, dan is het zeker, dat wat Jesaja ziet, geen betrekking kan hebben op de eerste terugkeer onder Nehemia; het moet doelen op een latere tijd in de geschiedenis van het Joodse volk. De profeet Zacharia komt ons te hulp, want daar vinden wij in Zacharia 12 vers 7: Ook zal de Here de tenten van Juda allereerst verlossen, opdat de trots van het huis van David en van de inwoners van Jeruzalem zich niet verheffe tegen Juda. In dit gedeelte van Zacharia wordt geprofeteerd over de terugkeer van Juda en wie herkent daarin niet onze tijd? ‘De tent van Juda” geeft aan dat ze geen vaste woningen hadden, maar zelfs tegen Jeruzalem moesten optrekken om dit te heroveren. Niet in eigen kracht, al zouden ze het wellicht denken, maar de Here doet het. Als Jeruzalem is ingenomen zijn het de leiders die menen, dat de inwoners van Jeruzalem hun een sterke macht zijn en dat klopt ook wel, want ze hebben één begeren; ze willen eindelijk hun eigen land hebben en – voorzover ze geloven- ook hun God daar aanbidden. Keren wij nu weer naar Jesaja terug, dan ligt het voor de hand, dat wij in onze tijd de voorbereidingen hebben gezien van wat Jesaja zag gebeuren en Zacharia verwoordde. Ook andere profeten spreken over deze situatie, maar lezen we door in Jesaja 2 vers 2 dan staat er:
Jesaja noemt geen jaartallen, zou dat ook niet kunnen, maar weet: het is het laatst der dagen … en die toevoeging duidt op het einde van een periode. Wat hij zag was een afsluiting, maar tevens een begin; immers, zijn uitspraak aangaande het huis des Heren geeft een periode aan die nog moet komen, als alle volkeren naar Jeruzalem zullen optrekken om de Here te loven. Men kan hier denken aan de tempel, maar het is meer voor de hand liggend dat dit het huis is waar de Here letterlijk woont. De residentie tussen hemel en aarde. Wij lezen dit ook in Joël 3 vers 17: en gij zult weten, dat Ik, de Here, uw God ben, die woont op Sion, de heilige berg en Jeruzalem zal een heiligdom zijn.. Micha 4 vers 1: En het zal geschieden in het laatst der dagen ; dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. Ezechiël 37 vers 27: Mijn woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. De tempel welke de profeet Ezechiël beschrijft zal de woning zijn in de dagen van het duizendjarig vrederijk, en dat komt! Ezechiël 43 vers 6: Toen hoorde ik Hem uit de tempel tot mij spreken, terwijl de man naast mij stond en Hij zeide tot mij: mensenkind, dit is de plaats van Mijn troon en de plaats Mijner voetzolen, waar Ik wonen zal onder de Israëlieten tot in eeuwigheid .. In die situatie is dus Juda en Israël samen weer één natie. Dan zullen alle volkeren komen, zoals Jesaja profeteert! Hoe wonderlijk klinken nu de woorden van de bedevaartgangers, die we lezen in de psalmen. (zie 121 t/m 135) als voorbeeld van een gesprek tussen de pelgrims. Psalm 121: Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar zal mijn hulp komen? Mijn hulp is van de Here, die hemel en aarde gemaakt heeft. Hij zal niet toelaten dat uw voet wankelt; uw bewaarder zal niet sluimeren. Zie, de bewaarder van Israël sluimert noch slaapt. De Here is uw bewaarder, de Here is uw schaduw aan uw rechterhand. De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts. De Here zal u bewaren voor alle kwaad, Hij zal uw ziel bewaren. De here zal uw uitgang en uw ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid. We kunnen natuurlijk zeker een deel van de psalmen verklaren en ze in de tijden plaatsen van Salomo, – maar het is David die ze maakte, profetisch vooruitziende naar de verre toekomst, waar de profeet Jesaja over schrijft. Ja, ook Salomo maakte zijn psalm. Hij had begrepen, dat hoe mooi ook zijn tempel was gemaakt, er toch eens een huis moest komen wat de Here waarachtig kon bevatten. Zie Psalm 127: Een bedevaartslied van Salomo. Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan; als de Here de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter. Door Schrift met Schrift te vergelijken, krijgen wij een geweldige informatie aangaande het plan Gods. De Heilige Geest laat ons de verbanden zien, uitlopend op het nieuwe testament. Wij citeerden reeds Romeinen 11 vers 26: de Verlosser zal uit Sion komen; maar dat heeft nog een gevolg: Hij zal de goddeloosheden van Jakob afwenden. Dat gaat gebeuren, want God werkt het plan uit naar zijn belofte. De komst van de Here zal gepaard gaan met heerlijkheid en kracht en een herstel van zijn volk Israël vindt dan plaats. Maar ook de dan op aarde levende volkeren zullen opgaan.. Jesaja 2 vers 3 t/m 5:
Een wonderlijke parallel met de profetie van Micha 4 vers 1 t/m 4 en Joël 3 vers 10, zoals de verwijzing onder de tekst in Jesaja aangeeft, maar ook bijvoorbeeld met de profetie in Zacharia. Er zijn teveel aanwijsbare overeenkomsten die ons vertellen, dat na de wederkomst des Heren op aarde, er dus (na de gerichten op aarde) ook een volkomen herstel zal komen onder het gezag van … de Koning der Koningen, de Here Jezus Zelf. Openbaring 19 vers 16: .. en Hij heeft op zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen. Het voorgaande deel eindigde met de oproep: huis van Jakob, laten wij wandelen in het licht des Heren. Het was de wens van de profeet, maar de realiteit ook in zijn dagen was dat het volk afviel van zijn God. Jesaja komt weer met beide benen op de begane grond en dat zien wij steeds gebeuren, soms een juichtoon als hij de toekomst ziet, maar soms een weeklacht als hij de tussentijd aanschouwt. Jesaja 2 vers 6 t/m 9: De dag des HEREN tegen al wat hoog is.
Jesaja ziet wat er gebeurde met het volk en met het land. Hun afwijken van Gods geboden brengt de vloek over hen. De invloed van de oosterse volken betekent afgoderij en de verering van zon, maan en sterren zoals de Babyloniërs deden, maar ook de invloed van de in het westen wonende volkeren, de Filistijnen, bracht hen onder occulte en duistere macht. Het materialisme vierde hoogtij en het gebod, aan hen gegeven over koning en zijn bezit werd met voeten getreden. Deuteronomium 17 vers 14 t/m 20: Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here Uw God, u geven zal, dit in bezit genomen hebt en daarin woont, en gij dan zoudt zeggen: ik wil een Koning aanstellen, zoals alle volken rondom mij hebben, dan zult gij over u de koning aanstellen die de Here uw God verkiezen zal; uit het midden van uw broeders zult gij een koning over u aanstellen: geen buitenlander, die uw broeder niet is, zult gij over u mogen aanstellen. Maar hij zal niet veel paarden houden en het volk niet naar Egypte terugvoeren om zich veel paarden aan te schaffen; want de Here heeft tot u gezegd: op deze weg zult gij nooit meer terugkeren. Ook zal hij zich niet veel vrouwen nemen, opdat zijn hart niet afwijke; ook zal hij zich niet te veel zilver en goud vergaderen. Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij voor zich een afschrift laten maken van deze wet, welke bij de levitische priesters berust. Dat zal hij bij zich hebben en daarin lezen gedurende heel zijn leven om te leren de Here zijn God te vrezen door al de woorden van deze wet en al deze inzettingen naarstig te onderhouden, opdat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broeders, en hij van het gebod niet afwijke naar rechts of naar links, opdat hij lange tijd koning moge blijven, hijzelf en zijn zonen, temidden van Israël. Een machtig gebod van de Here was aan hen gegeven, volk en koning waren echter in overtreding en hun afval wordt door Jesaja nu verwoord. De koning moest een afschrift bij zich hebben.. Is dat wat wij ook bij ons hebben? Een afschrift van Gods Woord bij je dragen om op de juiste tijd te worden herinnerd aan zijn geboden; het zou ons bewaren voor veel onheil wat ook wij nu vaak over onszelf heen halen. Er mochten niet veel paarden, veel rijkdommen en veel vrouwen zijn, maar de geschiedenis van het volk Israël en zijn koningen laten ons wat anders zien. Zo roepen ze de toorn Gods op! Jesaja 2 vers 10:
Wij vinden hier de verschrikkelijke toorn beschreven, welke in Openbaring 6 naar voren komt. vers 16 en 17: .. en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon en … voor de toorn van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan? Dit alles wijst ons op een tijd van grote gerichten op de aarde, en ook, dat het volk Israël er dan zal zijn en niet onschuldig wordt gehouden. Wij zullen hier later op terug komen, want het heeft te maken met de wederkomst van de Here, nu niet als klein kind, maar als een Strijder Gods met Macht en Majesteit. Jesaja2 vers 11:
De eerste zonde waar de bijbel over spreekt is bij de val van de overdekkende cherub, beschreven in Ezechiël 28. Het is de hoogmoed die in deze machtige engelenvorst opkwam. Hij was trots op zichzelf, op zijn staat en luister; dat bracht hem ten val. Het als God willen zijn betekent in zijn eenvoudigste vorm: God afwijzen en jezelf op een voetstuk plaatsen. Deze zonde brengt God Zelf in aktie, want in Deuteronomium 6 vers 15 staat: Want de Here uw God is een naijverig God in uw midden. Deze woorden zijn uiteraard wel allereerst tegen Gods volk gezegd en moesten de geslachten door aan alle kinderen worden doorgegeven. (Deut. 6 vers 7) Maar ook kinderen Gods, door genade behouden en opgenomen in het Lichaam van Christus, zullen erop bedacht moeten zijn; van het gevaar van de hoogmoed, als wij Christus niet meer de eer geven die Hem toekomt bedroeven wij de Heilige Geest. Jesaja 2 vers 12 t/m 22:
Als wij dit alles overdenken, dan weet een ieder, dat er geen historische tijd is geweest, waarbij of waarin deze profetie is vervuld. Het komt dus nog! Er is een dag bepaald in het plan Gods en op die dag zal het geschieden; het zal gebeuren als de Here wederkomt op aarde. De Here, waar Petrus in zijn rede op duidde: Handelingen 3 vers 19 t/m 21: Komt dan tot berouw en bekering opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende; Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft, bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher. En ook Paulus weet waar hij over praat, als hij in Damascus de Joden in verwarring brengt, door te bewijzen dat deze, (Jezus) de Christus is. (Handelingen 9 vers 22) En in Handelingen 17 vers 30 en 31 zegt dezelfde Paulus: God dan verkondigt, met voorbij zien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen; omdat Hij een dag bepaald heeft, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken. Zo sluit het Nieuwe Testament aan op de profetie. De dag is bepaald, de man is bepaald en alles wat mensen op een voetstuk hebben geplaatst komt onder het oordeel, zoals Jesaja aangeeft. Ook de gebouwen van de tempel, die gebouwd is met de ceders van de Libanon en de eiken van Basan, komen onder het oordeel. (hoewel men hierbij ook kan denken aan de landstreken ten noorden (Libanon) en ten oosten (Syrië) van Israël.) In die tijd zullen de mensen die dan leven bedenken dat alle schatten ter wereld hen niet kunnen helpen. Ja, zelfs zal het zo zijn, dat er zullen zijn die hun vertrouwen op mensen hebben gesteld, daarin teleurgesteld worden. Laat toch af van de mens, wiens adem in zijn neus is … Genesis 2 vers 7 vermeldt: Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus. Een mens behoeft zich niets te verbeelden; onze oorsprong is uit God, en uit het stof der aarde. |