Zwerfster voor God

Corrie ten Boom was een horlogemaakster uit Haarlem die gedurende de 2e wereldoorlog -samen met haar vader en haar zuster- werd gearresteerd door de Duitsers. Haar vader stierf toen hij een longontsteking kreeg door het slapen op de koude marmeren gang van het polititebureau; Corrie en haar zus Betsy werden weggevoerd naar kamp Ravensbrück.? Na de oorlog is Corrie ‘zwerfster voor God’ geworden. Ze reisde over de hele wereld, om de mensen te vertellen over God’s liefde ende genade door het offer van de Heer Jezus Christus.? Veel jonge mensen van nu zullen Corrie niet kennen, dus ik plaats dit hoofdstuk uit één van haar boeken. Corrie had een zeer directe manier om de mensen van God te vertellen en er spreekt een grote blijdschap uit haar getuigenis!

Licht uit donker Afrika

Maar Ik zeg u: hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen (Mattheüs 5:44)

Thomas was een rijzige neger, die met zijn grote gezin in Afrika in een ronde hut woonde. Hij had de Heer lief en hij hield van de mensen – twee dingen die altijd samengaan! Thomas’ buurman, die aan de andere kant van het zandpad woonde, haatte God – en haatte degenen die God liefhadden. De haat werd groter en groter, tot de man ‘s nachts het strodak van Thomas’ hut in brand stak en daarbij het leven van de kinderen in gevaar bracht.

Dit gebeurde drie nachten achter elkaar en elke keer kon Thomas nog net op tijd het vuur doven, voordat het dak en de muren in brand stonden. Het feit dat hij geen onvriendelijk woord tegen zijn buurman zei, maar hem slechts met liefde en vergeving tegemoet trad, deed de haat van deze man nog toenemen.

Weer sloop de buurman op een nacht naar de overkant om Thomas’ dak in brand te steken. Die nacht stak er echter een storm op en terwijl Thomas ijlings het vuur doofde, woeien de vonken naar de overkant van het pad en veroorzaakten brand in de hut van de buurman. Thomas hield meteen op met het blussen van het vuur op zijn dak en schoot de straat over om de vlammen op het dak van de buurman te blussen, Het lukte hem de vlammen te doven, maar hij liep daarbij e ernstige brandwonden op aan handen en armen. Andere buren vertelden het stamhoofd wat er gebeurd was. Het stamhoofd werd zo kwaad, dat hij zijn politie op de buurman afstuurde om hem te arresteren en in de gevangenis te zetten.

Die avond verscheen Thomas, zoals elke avond, op de bijeenkomst waar ik zou spreken. Ik zag zijn ernstig verbrande handen en vroeg hem wat er gebeurd was. Met tegenzin vertelde hij het. ‘Het is maar goed dat die man nu in de gevangenis zit’, zei ik. ‘Nu lopen je kinderen geen gevaar meer en hij kan niet meer proberen je hut in brand te steken’. ‘Dat is wel zo’, zei hij. ‘Maar ik heb erg met die man te doen. Het is een bijzonder begaafd mens en nu zit hij daar tussen al die misdadigers in zo’n afschuwelijke gevangenis’. ‘Laten we dan voor hem bidden’, zei ik. Thomas knielde neer en terwijl hij zijn verbrande en verbonden handen ophief, begon hij te bidden: ‘Heer ik eis deze buurman van me op voor U. Heer, geef hem zijn vrijheid terug en verricht het wonder dat hij en ik in de toekomst een team zullen vormen dat het evangelie in onze stam mag verspreiden. Amen’. Ik had nog nooit zo’n gebed gehoord.

Twee dagen later kwam ik in de gevangenis. Ik sprak met de gevangenen over Gods blijdschap en Gods liefde. Bij de groep, die aandachtig luisterde, bevond zich Thomas’ buurman. Toen ik vroeg wie Jezus in zijn hart wilde ontvangen, was die man de eerste, die zijn hand opstak. Na de bijeenkomst vertelde ik hem hoeveel Thomas van hem hield, hoe hij zijn handen verbrand had toen hij probeerde de vlammen te doven om zijn hut te redden, en hoe hij gebeden had dat zij samen een team zouden gaan vormen om het evangelie te verspreiden. De man was zichtbaar ontroerd en knikte terwijl hij zei: ,,Ja, ja, zo zal het zijn.

De dag daarop vertelde ik het aan Thomas. Hij loofde God en zei: ,,Ziet u, God heeft een wonder laten gebeuren. We kunnen nooit teveel van Hem verwachten. Hij verdween en holde het pad af, terwijl zijn gezicht straalde van vreugde.

Ik was al drie weken in Afrika toen ik er eindelijk toe kwam om de gevangenis in de buitenwijken van de stad op te zoeken. Ik vroeg aan de directeur of ik met de gevangenen mocht praten. ‘Onmogelijk’, zei hij. ‘De gevangenis blijft deze hele maand voor bezoekers gesloten; dit is het gevolg van een oproer, dat uitgebroken is onder de gevangenen. Niemand krijgt toestemming op bezoek te gaan, laat staan voor ze te spreken’.

Ik voelde me ontmoedigd, maar ik wist dat God me daar met een bepaalde reden naar toe had gestuurd. Daarom bleef ik staan waar ik stond, mijn ogen op de directeur gericht. Hij voelde zich niet erg op zijn gemak toen ik hem daar zo aan stond te kijken. Eindelijk zei hij: ‘Er zijn wel wat politieke gevangenen, die ter dood zijn veroordeeld. Wilt u daar misschien mee praten?’

‘Jazeker’

De directeur liet drie zwaar bewapende soldaten komen, die me door een lange gang begeleidden, langs allemaal getraliede deuren naar een cel met één man erin. Hij zat op een lage bank, die tegelijkertijd zijn bed was. Verder stond er helemaal niets in die cel. Het enige licht kwam door een klein raampje, hoog in de celmuur, waardoor een klein plekje zonlicht op de aangestampte aarden vloer viel. Ik leunde tegen de muur, het was een jongeman en hagelwitte tanden kwamen sterk uit in z’n donkere gezicht. Hij keek op, met sombere ogen. Wat moest ik zeggen? ,,Heer, geef me wat licht om door te geven aan deze man, die zo in het donker zit. Tenslotte vroeg ik hem: ,,Kent u Jezus? ,Ja, zei hij langzaam. ,,Ik heb thuis een bijbel. Ik weet dat Jezus voor de zonden der wereld aan een kruis is gestorven. Jaren geleden heb ik Hem aangenomen als mijn Heiland. Ik heb Hem een tijd gevolgd, tot. de politiek mijn tijd geheel in beslag nam. Ik wou nu dat ik opnieuw kon beginnen, en voor Jezus leven, maar het is te laat. Deze week sterf ik.

‘Het is niet te laat, mijn vriend’, zei ik. ‘Kent u de mensen die verantwoordelijk zijn voor het doodvonnis?’ ‘Ik zou u de complete lijst kunnen geven van de mensen die er de oorzaak van zijn dat ik hier ben’, antwoordde hij woedend. ‘Ik ken alle namen en ik haat die mensen’. Ik opende mijn bijbel en las: ‘Indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven’. Toen sloot ik de bijbel en ik keek hem aan. ‘Wilt u dat uw hemelse Vader u vergeeft voordat u sterft’? ‘Natuurlijk wil ik dat’, zei hij. ‘Meer dan wat ook ter wereld. Maar ik kan niet aan deze voorwaarden voldoen. Ik kan niet vergeven. Die mensen zijn er verantwoordelijk voor dat ik hier ben en moet sterven. Hoe kan ik dat vergeven? Ik ben jong, sterk en gezond. Ik heb een vrouw en kinderen’. De man keek me aan met ogen vol wanhoop. Ik voelde een groot mededogen in mijn hart, maar ik wist dat ik sterk moest zijn, want er hing veel van af.

‘Ik zal eens wat zeggen’, zei ik. En toen vertelde ik hem wat ik meegemaakt had in die kerk in Berlijn, waar mijn voormalige bewaker uit het concentratie kamp me gevraagd had hem te vergeven. ‘Ik voelde op dat ogenblik een enorme bitterheid in mijn hart naar boven komen’, zei ik. ‘Ik dacht aan het lijden van mijn stervende zuster. Maar ik wist dat het niet-vergeven me meer schade zou berokkenen dan de zweep van die bewaker. Daarom zei ik tegen de Heer: Heer, dank U Voor Romeinen 5:5. Dank dat de liefde Gods in mijn hart is uitgestort door de Heilige Geest, die mij gegeven is. Dank U, Heer, dat uw liefde in mij kan doen wat ikzelf niet kan.’ Op dat ogenblik doorstroomde mij een grote liefde en ik zei: ‘Broeder geef me uw hand. Ik vergeef alles.’ Ik keek naar die Afrikaanse man daar op de bank. ‘Ik kon het zelf niet. Daar was ik niet toe in staat. Maar Jezus in mij was er wel toe in staat. Weet u, nooit ervaar je zozeer die Oceaan van Gods liefde als op het moment dat je je vijanden liefhebt’.

De man luisterde toen ik hem meer over Jezus vertelde. Toen bad ik met hem; ik beloofde hem dat ik hem weer zou zien in de eeuwigheid, en ik vertrok.

De dag daarop kwam een bevriende zendeling bij me op bezoek. Hij vertelde me dat de gevangene meteen nadat ik vertrokken was, een briefje aan zijn vrouw had gestuurd, waarin hij schreef: ‘Je moet de mensen niet haten, die me gevangen hebben laten zetten en de oorzaak van mijn dood zullen zijn. Heb ze lief. Vergeef hun. Ik kan het niet zelf, jij ook niet, maar Jezus in ons kan het wel’.

Ik sliep die nacht heerlijk – ik wist waarom God me naar Afrika had gestuurd.

Corrie ten Boom, zwerfster voor God

Ik had, overal ter wereld, in veel gevangenissen gesproken op mijn reizen, maar de gevangenis in Ruanda, Afrika, was de somberste, akeligste gevangenis, die ik ooit had gezien. De mannen waren allemaal donker van huid; hun uniformen waren zwart en ze zaten in de modder op de grond. Ik was de gevangenispoort net door, samen met mijn tolk, een zendelinge. Uit de modder steeg damp omhoog – het resultaat van een zware, tropische regenbui. De mannen zaten op stukken papier, op takken, bananenbladeren en hun benen waren tot aan hun knieën bedekt met modder.’Waarom gaan we niet naar binnen’? vroeg ik mijn tolk.

‘Dat kan niet’, fluisterde ze, kennelijk bang voor de mannen. ‘Er zijn zoveel gevangenen, dat alleen maar de helft onderdak heeft, zelfs ‘s nachts’. Ik keek naar hun gezichten. Hun ogen waren net zo donker als hun huid. Ze hadden dezelfde blik die ik zo vaak in Ravensbrück had gezien ogen van mensen die geen enkele hoop meer koesterden. Ongelukkig. Wanhopig. Hopeloos. Kwaad. Hoe kon ik tot hen preken? Wat kon ik, een oude Nederlandse vrouw, zeggen tegen deze rampzalige mensen?

‘Heer’, bad ik, ‘ik ben niet in staat deze duisternis te overwinnen’.

‘Neem mijn belofte uit Galaten 5:22’, hoorde ik van binnen een stem zeggen. Snel nam ik mijn bijbel. Ik zocht het genoemde gedeelte op: Maar de vrucht van de Geest is liefde…. ‘Dank U, Heer’, fluisterde ik. ‘Maar ik voel al veel liefde voor die mannen, anders zou ik hier niet zijn’. Ik las verder. Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap….

‘Blijdschap’? vroeg ik. ‘In deze omgeving’? Toen dacht ik aan wat Nehemia zei: ,,De blijdschap des Heren is mijn kracht.

‘Ja, Heer’, riep ik. ‘Dat is wat ik nodig heb. Ik maak aanspraak op de belofte van blijdschap’! Terwijl ik dit zei, voelde ik een wonderlijk, stuwend gevoel in mijn hart. Het was blijdschap; meer vreugde dan ik ooit had gevoeld. Het stroomde als een rivier uit mijn binnenste. Even later werd ik voorgesteld aan de gevangenen die me allemaal vol haat zaten aan te staren. De damp steeg op en stekende insecten zwermden om hun met modder bedekte benen en enkels. Ik begon te spreken over de blijdschap, die ons deel is als we Jezus kennen. Dat Hij onze Vriend is, Die altijd bij ons is. Die ons blijdschap geeft, als wij in de put zitten. Die ons de kracht geeft het goede te doen. Die ons vult met zijn liefde.

Een paar gezichten klaarden op en ik zag dat er iets van mijn blijdschap op hen oversprong Maar ik wist wat de rest dacht. Als je uitgesproken bent, mag jij naar huis, weg uit deze modderige, stinkende gevangenis. Er is geen kunst aan om over blijdschap te praten als je Vrij bent. Maar wij moeten hier blijven.

Toen vertelde ik: ‘Het ochtendappèl in Ravensbrück was vaak het moeilijkste moment van de dag. Om half vijf ‘s nachts moesten we voor onze barak staan, in de koude schemering van de vroege ochtend, in blokken van honderd vrouwen – tien rijen van tien. Namen werden helemaal niet gebruikt in het concentratiekamp. Dat maakte deel uit van het plan om gevangenen hun menselijke Waarde te ontnemen, hun Waarde voor God en de mensen. Ik stond alleen bekend als Gevangene 66730.

Dat appèl duurde soms drie uur en elke dag kwam de zon wat later op en blies de ijskoude wind wat harder.? Als ik daar dan in de grijze dageraad stond, probeerde ik met mijn verstijfde lippen de tekst, die zoveel voor me was gaan betekenen, steeds weer opnieuw te herhalen: Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, naaktheid, of gevaar, of het zwaard? Gelijk geschreven staat: Om uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen’ (Romeinen h:35,36). In dit alles lag overweldigende overwinning door Jezus, Die zijn liefde voor mij bewezen had door aan het kruis te sterven.? Maar er kwam een tijd dat het niet hielp als ik die tekst steeds weer herhaalde. Ik had meer nodig. ‘O God,’ bad ik, ‘openbaar Uzelf op de ene of andere manier!

Op een ochtend viel de vrouw vlak voor me op de grond. Meteen stond er een jonge bewaakster voor naar, met een zweep in de hand. ‘Sta op’, schreeuwde ze woedend. ‘Dacht je soms dat je zomaar kon gaan liggen, terwijl de rest staat?!’ Ik kon nauwelijks aanzien wat daar vlak voor me gebeurde. Dit is voor ons allemaal het einde, dacht ik. Toen begon er opeens hoog in de lucht een leeuwerik te zingen. De prachtige, zuivere tonen van het vogeltje stegen op. Allen keken naar de vogel, weg van het afschuwelijke schouwspel voor ons, en luisterden naar het lied van de leeuwerik daar hoog boven het crematorium. Toen ik naar de vogel keek, zag ik de wijde lucht en dacht ik aan de woorden van de psalmist:

‘Maar zo hoog de hemel is boven de aarde, zo machtig is zijn goedertierenheid over wie Hem vrezen (Psalm 103:11).’

Ik keek naar de mannen die daar voor me zaten. Hun gezichten stonden nu niet meer donker en kwaad. Ze luisterden intensief, want ze hoorden iemand, die geweest was waar zij nu waren. Ik ging door. ‘Daar in die gevangenis zag ik de dingen vanuit Gods gezichtspunt. De realiteit van God’s liefde was even zeker als de wreedheid van de mensen.

O liefde Gods, oneindig groot,

Ver boven ons verstand!

Drie weken lang kwam de leeuwerik tijdens het appèl. In het lieflijke zingen hoorde ik de stem van God, die zei mijn ogen af te wenden van de wreedheid van de mensen, naar de oceaan van Gods liefde. Een Joodse dokter, Viktor Frankl, die nog veel meer heeft moeten lijden in de concentratiekampen dan ik, heeft een boek geschreven. Hij eindigt dit boek met de volgende woorden: ‘ …we weten nu dat de mens het wezen is, dat de gaskamers van Auschwitz heeft uitgevonden; maar hij is ook het schepsel dat diezelfde gaskamers in ging met het hoofd omhoog en het Onze Vader of het Sjema Jisraël op de lippen.’

Hoewel de tolk alles moest vertalen, werkte Gods Geest door ons beiden. Ik zag de blijdschap verschijnen op de gezichten van praktisch alle mannen, die voor me zaten. ‘Zeg, mannen’, zei ik. ‘weten jullie wel dat Jezus in jullie harten wil wonen? Hij zegt: Ik sta aan de deur van jullie hart en Ik klop. Als iemand mijn stem hoort en opendoet, zal Ik binnenkomen. Denken jullie je eens in – diezelfde Jezus houdt van jullie en wil in jullie hart wonen en wil jullie blijdschap geven temidden van al deze modder. Wie open wil doen, moet zijn hand maar opsteken’.

Ik keek om me heen. Alle mannen, de bewakers incluis, hadden hun hand opgestoken.

Het was ongelofelijk, maar op hun gezichten was een vreugde te lezen, die alleen de Heilige Geest kan geven. Toen ik vertrok en naar de auto ging, liepen alle mannen mee. Het scheen de bewakers absoluut niet te verontrusten dat ze om me heen zwermden. Ze hielden hen zelfs niet tegen toen ze de poort uitliepen. Toen ik het portier van de auto open deed en instapte, begonnen de mannen iets te roepen. Steeds dezelfde woorden.? Wat zeggen ze toch? vroeg ik aan mijn tolk. Ze lachte en zei: ‘Ze roepen: ‘Oude vrouw, kom terug. Oude vrouw, kom terug en vertel ons meer over Jezus!’.

De zendelinge draaide zich naar me toe toen we wegreden. ,,Ik moet eerlijk bekennen dat ik dacht dat het daar te donker was voor het licht van het evangelie. Ik was daar al eerder geweest en ben toen zo bang geworden dat ik zei er nooit meer naar toe te gaan. Maar nu heb ik gezien dat blijdschap de vrucht van de Heilige Geest is, zelfs voor mensen in zulke donkere omstandigheden Van nu af aan zal ik er elke week heen gaan om hun over Jezus te vertellen. Maanden daarna kreeg ik een brief van haar, waarin ze schreef: ‘De angst is weg. De blijdschap blijft. Het feest gaat door’.

Corrie ten Boom