Jesaja … historie of heden? 1:21-31

Jesaja 1:1-20

Een bijbelstudie waarin we gaan nadenken over datgene wat God aan de profeet Jesaja liet zien. Dat betekent soms gebruik maken van de microscoop en soms van de verrekijker.

Keren wij terug tot de profetie van Jesaja 1, dan is er een afsluiting na vers 20 en een begin bij vers 21. Laten wij eerst eens Psalm 1 lezen, die zo duidelijk aangeeft dat er twee wegen zijn. Psalm 1 vers 1 t/m 2: Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters; maar aan des Heren wet zijn welgevallen heeft en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht. Vers 4: .. niet alzo de goddelozen: die toch zijn als kaf dat de wind verstrooid.

Wie de Psalmen leest, komt tot de ontdekking dat deze een geweldige profetie bevatten, waarin God ons zijn plan bekend maakt. Dat de eerste Psalm de tegenstelling vermeldt tussen godsvruchtig en goddeloos leven is niet zo maar. Ook in Jesaja en de andere profeten vinden wij die tegenstelling terug. Vers 9 gaf aan: als gij gewillig luistert… en in vers 20: …maar als gij weigert en weerspannig zijt… Jesaja krijgt een gezicht, een blik in de toekomst van zijn volk en dan verbaast hij zich, er komt een klacht in hem op.

Jesaja 1 vers 21: Het gericht over Jeruzalem.

Hoe is de getrouwe veste tot een ontuchtige geworden?

Klaagliederen beginnen op dezelfde wijze wanneer er iemand is overleden. ‘Hoe heeft het zover kunnen komen’ en ‘ach, dat dit nu moest gebeuren’. Dat ziet u ook bij de klaagliederen van God, die de profeet Jeremia moest doorgeven. Wanneer iemand is overleden zingen de klagers eerst over de goede daden en werken en omstandigheden, maar dan is er ook de vraag hoe het nu zover kon komen met hem of haar. Net zo letterlijk vinden wij Jesaja’s klacht; hij wist eerst hoe de Here het goede met zijn volk en stad voorhad. Het eerste hoofdstuk moest echter direct al beginnen met een oproep tot bekering van het volk, maar nu ziet Jesaja de stad, de veste, die onder koning David en zijn zoon Salomo zo heerlijk was, totaal vervallen.

Leefden David en Salomo ongeveer van het jaar 1010 – 932 voor Christus’ geboorte; als Jesaja profeteert is het gekomen tot ongeveer het jaar 740 – 700 voor Christus. De eerste verovering van Jeruzalem na die tijd, gebeurde door de Babyloniërs in ± 597 en in 586 v. Christus plaatst men de verwoesting van de stad, waarbij de verbanning van het volk plaatsvond. Er kwam na de terugkeer uit de ballingschap een herstel van de stad onder Nehemia en Ezra, waarbij ook de priesterdiensten werden hersteld en de wetten Gods weer centraal stonden. Wij vinden o.a. in Ezra 6 vers 16: Toen vierden de Israëlieten, de priesters en de levieten en de overigen die in ballingschapgeweest waren, de inwijding van dit huis Gods met vreugde… De tempeldienst werd hersteld.

Naar aanleiding van deze gebeurtenissen, kunnen wij hoogstens denken aan een voorvervulling van Jesajas profetie, maar het ligt veel meer voor de hand, dat Jesaja’s gezicht over de tijden heen het tijdperk van de Romeinen zag. Immers, waarom zou Jesaja wel inzicht krijgen over de eerste verwoesting, maar de terugkeer vergeten? In het jaar 70 na Christus werd de stad door Titus verwoest en gedurende vele eeuwen slechts gedeeltelijk weer bebouwd; echter: zonder tempel of priesterdienst. “Israël verstrooid onder volken’ was terzijde geplaatst, zoals Paulus vermeldt in Romeinen 10 vers 20: Ik ben gevonden door wie Mij niet zochten, Ik ben openbaar geworden aan wie Mij niet vroegen. De gemeente uit alle volkeren!

Vers 21: Maar van Israël zegt Hij: “de ganse dag heb ik Mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegenstrevend volk.” Mijns inziens beschrijft Jesaja in de verzen 21 t/m 24 het tijdperk waarin de stad werd vertreden en velen de oude geloofswaarheden de rug hadden toegekeerd en eigen wegen waren gegaan. Het gaat er niet om of we over tijden of gedeelten van tijden spreken, maar op het einde van tijden waarin er een toestand zal zijn zoals Jesaja beschrijft.

Jesaja 1 vers 21 t/m 24:

Hoe is de getrouwe veste tot een ontuchtige geworden, zij, die vervuld was van recht en waarin gerechtigheid overnachtte, en nu … enkel moordenaars! Uw zilver is met onzuivere bestanddelen vermengd, uw edele wijn is met water vervalst. Uw vorsten zijn opstandelingen en metgezellen der dieven; ieder van hen is belust op geschenken en jaagt naar beloningen; aan de wees doen zij geen recht en de rechtszaak der weduwe vindt bij hen geen gehoor. Daarom luidt het woord van de Here der Heerscharen, de Machtige Israëls: Wee, Ik zal wraak oefenen aan mijn tegenstanders en Ik wil mij wreken op Mijn vijanden.

Die verzen laten ons zien hoever het was gekomen en wie denkt dan niet aan de woorden van de Here Jezus als Hij de stad Jeruzalem overziet in zijn dagen op aarde. In de vier evangelieën vinden we alle karaktertrekken terug van wat Jesaja beschrijft. Jeruzalem… dat de profeten doodt! De tempel die een rovershol wordt genoemd. Een vormendienst van zogenaamde geestelijke leiders die zo corrupt waren, dat de Here met hen de meeste moeite kreeg en ze zelfs met de gelijkenissen de spiegel voorhoudt. De gelijkenis van de verloren zoon, en in het bijzonder van zijn brave broer, waarin de Farizeëen zichzelf konden herkennen, de onrechtvaardige rentmeester, de rijke man en de arme Lazarus en wat al niet meer, heeft de Here doorgegeven, omdat zijn hoorders heel goed wisten wat Hij daarmee bedoelde.

De Here gebruikt letterlijk de woorden van de profeet Jeremia hoofdstuk 7, vers 11, als Hij uitroept: “gij hebt het huis van mijn Vader tot een rovershol gemaakt …‘ De gelijkenis van de onrechtvaardige pachters in Lucas 20 verwoordt letterlijk hoe men tot moordenaars was geworden. De oneerlijkheid in handel en wandel is bij de Here bekend. God kan met dit volk gewoon niet verder en dat is wat Jesaja zag in zijn gezicht. Als de Here in Getsemané (Marcus 14 vers 41) uitroept: De ure is gekomen, zie de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren .. is dat realiteit in die dagen. Hij komt tenslotte bij de hogepriester die in een schijnproces zijn oordeel uitspreekt en geheel tegen Gods verbod in dan ook nog zijn klederen scheurt. Leviticus 21, vers 10: .. en de priester die de hoogste is onder zijn broeders .. zal zijn klederen niet scheuren!

Kunnen wij begrijpen de diepe betekenis van Jesaja 1 vers 24: Wee, Ik zal wraak oefenen over mijn tegenstanders en Ik wil Mij wreken op mijn vijanden. Geen wonder dat hier een wee staat! Wie zal dit overleven? Toch komt er een uitkomst, maar niet vanwege bekering of goede inzet van de mensen; ook niet van hun leiders. Nee, de Here Zelf zal ingrijpen!

Jesaja 1 vers 25 t/m 27:

Ik wil mijn hand tegen u keren en Ik zal uw slakken als met loog uitzuiveren en al uw looddelen verwijderen; uw rechters zal Ik weer maken als weleer en uw raadsheren als in den beginne. Daarna zal men u noemen: stad der gerechtigheid, getrouwe veste. Sion zat door recht verlost worden, en wie zich daaruit bekeren door gerechtigheid.

Deze geweldige belofte zal waar worden gemaakt. Als wij dit schriftgedeelte echter in de tijd plaatsen, dan bemerken wij; dat er in het jaar 70 na Christus een verschrikkelijke ramp heeft plaatsgevonden over Jeruzalem, zoals vele bronnen ons vermelden. Vers 24 is letterlijk vervuld, maar daarna komt er een tijd van zuivering vermeld in vers 25. En die tijd duurt nu al bijna tweeduizend jaren! De gemeente is in het oude testament verborgen, maar Jesaja ziet over de eeuwen heen en spreekt over verlossing en herstel; het is de Here Zelf die dit zal bewerken. vers 26 en 27. Voorafgaand aan het Vrederijk zal er een gerichtstijd plaatsvinden die wij ook later in de profetie van Jesaja zullen tegenkomen…

Jesaja 1 vers 28 t/m 31:

Maar er zal verplettering zijn van de overtreders en de zondaars tezamen en wie de Here verlaten, zullen vergaan. Want gij zult beschaamd worden over de terebinten die gij hebt begeerd en gij zult schaamrood worden over de tuinen die gij verkoren hebt. Want gij zult worden als een terebint waarvan het loof afvalt en als een tuin die geen water heeft. En de sterke zal tot afval van vlas worden en zijn werk tot een vonk en zij zullen beide tezamen verbranden, zonder dat er iemand blust.

Het volk Israël zal, hoe ze zich ook inspannen, niet in staat zijn land, stad en volk te herstellen in de staat van weleer. Al zal hun verlangen daarnaar uitgaan, de tijden zullen heengaan totdat het tijdperk van genade waarin wij nu ook leven wordt beëindigd; pas dan zal God het weer opnemen voor zijn volk Israël, zoals Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen, hoofdstuk 11 vers 1: Ik vraag dan: God heeft zijn volk toch niet verstoten? Volstrekt niet!!! Er is echter een tijdsperiode tussen gekomen, het tijdperk van de gemeente, het volk dat geen natie is, maar wordt genomen uit alle volkeren. Als hun aantal is bereikt, zal God ze thuis halen en Christus het koningschap ook over de aarde aanvaarden en dat is wat Paulus ons zegt in vers 26 van Romeinen 11: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal de goddeloosheden van Jakob afwenden.