Jesaja … historie of heden? 1:1-20

Mijn vader, S.J. (Bob) Abspoel, schreef in 1990 een Bijbelstudie over het boek Jesaja. In deze studie gaat hij vers voor vers met je door dit Bijbelboek.

Jesaja heeft geweldig veel informatie ontvangen aangaande God’s plan, in het bijzonder met Zijn volk Israël. Aangezien in het Nieuwe Testament het boek Jesaja vele malen wordt aangehaald is het (zeker in onze tijd) belangrijk dit bijbelboek te bestuderen.

Jesaja 1:1-20

Een bijbelstudie waarin we gaan nadenken over datgene wat God aan de profeet Jesaja liet zien. Dat betekent soms gebruik maken van de microscoop en soms van de verrekijker.

Mozes zei: (Deut. 29:29)

‘de geopenbaarde dingen zijn voor ons (Israël) en onze kinderen.’

En dat is ook zo; immers, wie denkt om Israël heen te kunnen om profetie te begrijpen, komt al snel tot de ontdekking dat men vast loopt in de feiten van het heden en verleden. De geschiedenis van het volk Israël uit het verleden leert ons, dat God zijn weg ging met dit volk in verleden, maar dit ook doet in het heden en de toekomst.

Bob Abspoel 19-10-1924 - 21-10-2005

Jesaja 1 vers 1: Opschrift.

Het gezicht van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij heeft gezien over Juda en Jeruzalem in de dagen van Uzzia, Jotam, Achaz en Jechiskia, koningen van Juda.

Profetie is een openbaring van een gezicht, een schouwspel, wat God gaf aan Jesaja. Diens naam betekent: ‘heil des Heren’. ‘De zoon van Amoz’ staat erbij vermeld, opdat men wist wie deze Jesaja was en uit welk geslacht hij voortkwam. Voor ons is dit verder niet belangrijk; het gaat er alleen om dat we Amoz niet verwarren met de profeet Amos. Voor ons is de klankverwantschap aanwezig, maar in de Hebreeuwse taal is er duidelijk verschil. Amoz betekent: sterk’ , terwijl Amos ‘drager’ (beladene) betekent. De joodse geschiedsschrijvers vermelden dat Amoz een broer was van koning Amasja, de koning van Juda. We vinden zijn geschiedenis in 2 Kronieken 25. Na Amasja werd Uzzia koning en in zijn geschiedenis komen we inderdaad Jesaja tegen als schrijver. Zie 2 Kronieken 26 vers 22. Het overige van de geschiedenissen van Uzzia, uit vroeger en later tijd, heeft de profeet Jesaja, de zoon van Amoz beschreven. Vanaf koning Uzzia vinden we in Kronieken inderdaad de in Jesaja 1 genoemde koningen, waarbij Jechiskia daar Hiskia is.

Er waren schrijvers aan de koninkljke hoven verbonden en de geschriften werden in de archieven bewaard. Ook de profetische brieven werden, nadat ze bekend gemaakt waren, zorgvuldig bewaard door de priesters in de tempel of synagoge. De schrijver Jesaja werd dus reeds profeet genoemd, terwijl er in die tijd meerdere profeten optraden zoals we kunnen lezen. Dat Jesaja vier regeringstijdperken heeft meegemaakt, geeft aan dat hij reeds jong door de Here werd geroepen en tot in hoge ouderdom werd ingezet om de woorden Gods door te geven.

Gewijde en ongewijde geschiedenis kan door vergelijkingen veel leren over plaatsen, tijden en gebeurtenissen. Het is daarom dat wij vaak aanduidingen vinden over koningen of bijvoorbeeld rampen en oorlogen. Het geeft onderzoekers de mogelijkheid om voorvallen in een bepaalde plaats of tijd te zetten. De bijbel is een geweldige informatiebron voor geschiedsschrijvers. Nu moeten wij er op letten, dat Jesaja gedurende de tijdperken van de genoemde koningen zijn gezicht kreeg, maar dat betekent niet dat dat gezicht op die dagen sloeg. Hij heeft duidelijk in verschillende episoden de gezichten gehad en kon zelf niet weten op welke tijd ze betrekking hadden. God spreekt door deze profeet tot de geslachten Israëls en over hen heen tot ons. We zagen reeds dat Jesaja’s naam een boodschap inhoudt. Hij verkondigt het heil wat komen zou. Dat heil komt allereerst voor Israël en dat zullen we zien.

Jesaia 1 vers 2: Tevergeefs geslagen.

Hoort, hemelen en aarde, neig uw oor, want de Here spreekt: Ik heb kinderen groot gebracht en opgevoed, maar zij zijn van Mij afvallig geworden…

Over wie spreekt de Here? Wel, over zijn kinderen, het volk dat Hij heeft verwekt en verkozen. De profeet Hosea komt ons te hulp; in hoofdstuk 11, vers 1 staat: Toen Israël een kind was heb Ik het liefgehad en uit Egypte heb ik Mijn zoon geroepen. Israël wordt in later tijden genoemd onder de naam Efraïm. Het gaat dan over de 10 stammen, welke destijds zich afscheidden van de 2 stammen die Juda worden genoemd. We zullen hier nu niet ingaan op de achtergronden van dit scheiden, maar het is duidelijk dat Jesaja en Hosea spreken over de 10 stammen die onder de wereldbevolking verdeeld leven. God spreekt door de profeten en Hosea zegt dan ook in Hosea 11 vers 2 en 3: Hoe meer men hen riep des te meer dwaalden zij weg. Aan de Baäls offerden zij en aan de gesneden beelden brachten zij reukoffers. En Ik leerde Efraïm lopen: Ik nam hen op Mijn armen, maar zij erkenden niet, dat Ik hen genas. Het is een klacht welke Gods door de profeet Hosea uit. Toch vergeet God zijn volk niet… Hosea 6 vers 5: Daarom heb Ik er door de profeten op in gehouwen. Wel, Jesaja is een profeet en hij moet aan een wederstrevend volk de boodschap Gods doorgeven.

Jesaja 1 vers 3:

Een rund kent zijn eigenaar en een ezel de krib van zijn meester, maar Israël heeft geen begrip, Mijn volk geen inzicht.

Wie denkt bij deze woorden niet aan het kerstgebeuren, waarbij dan niet de ezel is genoemd, maar er wel eeuwen lang bij geplaatst is, vlakbij de kribbe. (God kent geen toeval) Evenals de os, het rund waarover Jesaja spreekt. Hoe letterlijk is deze profetie vervuld bij de komst van Christus. Niemand schonk enige aandacht aan dit Kind, wat toch het Heil zelf was. Slechts de herders op engelenbevel gingen naar de plaats waar ze de bevestiging vonden van de boodschap van de engel Gods. Daarmee waren ze voor Jozef en Maria tevens een bevestiging van het engelenwoord tegen Maria gesproken…

(Lucas 1 vers 35) En de engel antwoordde en zeide tot haar: de Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden. Maria was een jonge eenvoudige vrouw, die door God was verkoren, maar wat zal er in haar zijn omgegaan nadat ze deze woorden hoorde. Dan te bedenken dat ze onder toch wel zeer moeilijke omstandigheden haar kind ter wereld bracht. Zou dit dan de Zoon Gods zijn die in die kribbe lag, omdat er voor Hem geen andere plaats beschikbaar was? God gaf haar de verstroosting en bemoediging door de herders. Lucas 2 vers 16 en 17: en zij gingen haastig en vonden Maria en Jozef en het kind, liggende in de kribbe. En toen zij het gezien hadden, maakten zij bekend hetgeen tot hen gesproken was over dit kind. Ondanks het feit, dat de herders heengingen en God loofden om hetgeen was gebeurd, ging het aan Israël voorbij. Er was geen begrip, geen inzicht. Jesaja gaat verder en het wordt als een aanklacht…

Jesaja 1 vers 4 t/m 8:

Wee het zondige volk, de natie, beladen met ongerechtigheid, het gebroed van boosdoeners, de verdorven kinderen. Ze hebben de Here verlaten, de Heilige Israëls versmaad, zich achterwaarts gewend. Waar wilt gij nog meer geslagen worden, dat gij voortgaat met af te wijken? Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart vol krankheid: van de voetzool af tot aan de schedel is er niets gaaf: wonden, striemen en verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn noch verbonden, noch met olie verzacht. Uw land is een woestenij; uw steden zijn met vuur verbrand; uw akker, daarvan eten vreemden voor uw ogen; een woestenij, als door vreemden ondersteboven gekeerd. En de dochter van Sion is achtergebleven als een hut in een komkommerveld, als een belegerde stad.

Als wij deze woorden lezen of horen, dan is het uiteraard toch heel moeilijk om deze in een bepaalde tijdsperiode te plaatsen. Er zijn in de historie immers vele perioden aan te wijzen waar we van weten dat Israël is afgeweken. Wij die zoveel eeuwen later leven, kunnen echter zonder veel moeite deze woorden plaatsen rondom de tijd waarin de Here Jezus werd geboren. Er is slechts een onderworpen volk overgebleven en het is het nageslacht, de overgebleven dochter van Sion, dat is Jeruzalem. Het land rondom is uitgeschud, zoals een komkommerveld na de oogst slechts tussen de plantenresten een leegstaande hut laat zien, zo is nu Jeruzalem. Wie er naar ziet denkt er nog heel wat van, maar het is slechts schijn. De Romeinen en Herodes zijn heer en meester en wat er nog over is van het joodse volk, wordt door blinde leidslieden bestuurd. Jesaja treurt als hij dit alles ziet en dan komt de verzuchting:

Jesaja 1 vers 9:

Indien de Here der Heerscharen ons niet enige weinigen ontkomenen had overgelaten, waren wij als Sodom geworden, aan Gomorra gelijk.

We kennen allemaal de geschiedenis van deze steden, waarbij we denken aan de pleitrede van Abraham: ‘als er nog tien rechtvaardigen zijn, zult u dan de stad sparen? ‘ Het was is Jeruzalem bijna zover gekomen; wij kunnen aan de hand van de Evangelieën de mensen die leefden naar Gods wil tellen. Zacharia, Elisabet, Jozef, Maria, Simeon en Anna, Johannes en dan nog enkele der niet met name genoemde gelovigen, zij waren met elkaar net genoeg om het oordeel nog te keren. God ging Zichzelf in een offer voorzien, maar Jeruzalem zag het niet, verstond niet de tijd waarin ze terecht gekomen waren.

Laten wij echter geen oordeel over hen uitspreken, want verstaan wij de tijd waarin wij leven? Laten wij eens Jesaja’s woorden overdenken; hij zei ze in zijn dagen, maar het zijn eeuwigheidswoorden, wel aan Israël, maar niet aan tijd gebonden.

Jesaja 1 vers 10 t/m 20: Bekering beter dan offers.

Hoort het woord des Heren, bestuurders van Sodom, neig uw oor tot de onderwijzing van onze God, volk van Gomorra. Waartoe dient mij de menigte uwer slachtoffers? zegt de Here; onverzadigd ben ik van de brandoffers van rammen en het vet van mestkalveren, en aan het bloed van stieren, schapen en bokken heb Ik geen welgevallen. Wanneer gij komt om voor Mijn aangezicht te verschijnen – wie heeft dit van u verlangd mijn voorhoven plat te treden? Gaat niet voort huichelachtige offers te brengen, gruwelijk reukwerk Is het Mij; nieuwe maan en sabbat, het bijeenroepen der samenkomsten – Ik verdraag het niet: onrecht met feestelijke vergadering. Uw nieuwemaansdagen en uw feesten haat Ik met heel mijn ziel, zij zijn Mij een last. Ik ben moede ze te dragen. Wanneer gij uw handen uitbreidt, verberg ik mijn ogen voor u; zelfs wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor ik niet; uw handen zijn vol bloed. Wast u, reinigt u, doet uw boze daden uit mijn ogen weg; houdt op kwaad te doen; leert goed te doen, tracht naar recht, houdt de geweldenaar in toom, doet recht aan de wees, verdedigt de rechtszaak der weduwe. Komt toch en laat ons tezamen richten, zegt de Here; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren ze rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol. Als gij gewillig zijt en luistert, zult gij het goede des lands eten; maar als gij weigert en weerspannig zijt, zult gij door het zwaard worden verteerd, want de mond des Heren heeft het gesproken.

Deze woorden getuigen van Gods liefde tot zijn volk. Hij vraagt hen om te komen, Hij vraagt hen het goede te doen en wil een streep trekken door het verleden. Als gij het doet en gewillig zijt … Wat moet God nog meer doen? Israël zou echter niet luisteren in de dagen van de Here Jezus op aarde en inderdaad, de Here Zelf klaagt over Jeruzalem. Matteüs 23 vers 36 t/m 39: Voorwaar Ik zeg u; al deze dingen zullen komen over dit geslacht. Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en stenigt, die tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergaderd en gij hebt het niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten. Want Ik zeg u, gij zult Mij niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!

Wat heeft het de Here pijn gedaan als Hij deze woorden spreekt. Jesaja had dit reeds gezien, zoveel eeuwen daarvoor. Het huis Gods was een rovershol, de geestelijke leiders willige werktuigen van satan. Een volk zonder herder. Hoe letterlijk zijn de woorden bevestigd … gij zult door het zwaard verteerd worden … In het jaar 70 werd Jeruzalem met de grond gelijk gemaakt. De Heer is heengegaan en Israëls nageslacht ziet Hem niet, niet geestelijk en niet letterlijk. Pas als Hij wederkomt, dan zullen ze zien en zich verootmoedigen. Dat is wat de profeet Jesaja in hoofdstuk 12 beschrijft.

Ook voor ons zijn deze woorden uit Jesaja zo leerzaam. Immers, we kunnen wel makkelijk zeggen: het is voor en over Israël, maar zij zijn ons ter lering! God vraagt ook ons te komen, wil ook dat wij onze schuld belijden en ons bekeren. Waarom hebben zovelen toch zoveel moeite met Gods Woord? Hij biedt ons genade aan, verzoening en verlossing. Hij vraagt ons slechts om te vertrouwen op zijn Woord. Hij vraagt ons ook het goede te doen. Niemand wordt geweigerd. Komt … Laat ons tezamen richten … Al waren uw zonden rood als karrnozijn, zij zullen worden als witte wol. Hij heeft zijn Lam ter slachting gegeven.