|
Ga niet alleen door ’t leven, Die last is u te zwaar.
Laat Eén u sterkte geven, Ga tot uw Middelaar!
Daar is zoveel te klagen, Daar is zoveel geween,
en zoveel leed te dragen, Ga niet alleen!
En zoveel leed te dragen, Ga niet alleen!
Ga niet alleen; uw Koning wil komen in uw hart.
Ach geef het Hem ter woning,
hoe stilt Hij dan uw smart!
Wie kan er tranen drogen, als Jezus? Immers geen!
Richt dan de treurend’ ogen, naar Jezus heen!
Richt dan de treurend’ ogen, naar Jezus heen!
O armen, droeven, blinden, de hoofden opgericht!
Laat u door Jezus vinden, Zijn last is zacht en licht.
Daar is zoveel te dragen, daar is zoveel geween;
ach, wilt dan niet vertragen! Naar Jezus heen!
ach, wilt dan niet vertragen! Naar Jezus heen!
Wat klaagt gij om een wonde,
die slechts erbarming sloeg?
Wat zucht gij om de zonde, die uw Verlosser droeg?
Wat staat gij angstig, droevig,
als waart gij steeds alleen?
Komt, gaat getroost, blijmoedig naar Jezus heen!
Komt, gaat getroost, blijmoedig naar Jezus heen!
Welzalig, die ’t ervaren, dat Hij hun alles is;
dan kennen z’ in gevaren bezorgdheid noch gemis.
Hij draagt dan in Zijn armen,
door alle nood hen heen.
Wie steunt op Zijn ontfermen, is nooit alleen!
Wie steunt op Zijn ontfermen, is nooit alleen!
En dan, als ’t leed der aarde voor immer is gedaan;
als in des hemels gaarde uw blijde voeten staan;
dan ziet g’in ’t zalig Eden slechts zaal’gen om u heen.
Dan prijst g’in eeuwigheden uw Heer alleen!
Dan prijst g’in eeuwigheden uw Heer alleen!
|