een lot en roodgeverfde stofstrepen

In het boekje
‘Jeruzalem, obstakel voor de wereldvrede’ van de bekende schrijver Roger Liebi las ik iets wat ik fascinerend vond. Graag citeer ik uit het boek.
(en dat boek is een aanrader!)

(ISBN: 9789063532345)

Het grote keerpunt in de Joodse geschiedenis

De eerste periode, met offers, strekte zich uit over een tijds-ruimte van meer dan 1600 jaar. De tweede periode duurt nu al meer dan 1900 jaar. Daaruit wordt duidelijk dat de geschiedenis van het Joodse volk in de eerste eeuw n. Chr. een fundamenteel keerpunt heeft meegemaakt. Waar ligt dat aan? Op de een of andere manier moet in de eerste eeuw n. Cbr. in onze tijdrekening iets heel beslissends zijn gebeurd!

Op zoek naar de oorzaken van dit keerpunt in de Joodse geschiedenis hebben we veel aan een intrigerende passage in het traktaat Joma 39b uit de Babylonische Talmoed.

[note]

‘Onze meesters leerden: Veertig jaar vóór de verwoesting van het huis kwam het lot niet in de rechterhand, noch werden de roodgeverfde stofstrepen wit (…)‘

[/note]

Deze regels klinken op het eerste gezicht misschien wat mysterieus. De Talmoed is zonder achtergrondinformatie op zich erg moeffijk te begrijpen. Hier volgen enkele verhelderende opmerkingen.

De grootste en belangrijkste offerceremonie in het jodendom vond jaarlijks plaats op Jom Kippoer, Grote Verzoendag (vgl. Lev. 16). Op 10 Tisjri (in september/oktober) moesten telkens twee geitenbokjes worden geofferd tot vergeving van de gezamenlijke schuld van het volk Israel in het afgelopen jaar. De hogepriester moest het ene onschuldige offerdier de handen opleggen en zich ze als het ware met het dier één maken en daarbij met name de schuld van Israel belijden. Vervolgens werd de bok de woestijn ingejaagd, waardoor hij Israels zonden in de woestenij wegdroeg om ze definitief te laten verdwijnen (Lev. 16:21-22). De hogepriester moest de andere bok slachten.

De wet schreef voor dat het bloed in het Allerheiligste moest worden gedragen waar de hogepriester het zevenmaal moest sprenkelen in de tegenwoordigheid van de Eeuwige tot verzoening van de zonden (Lev. 16:15-17).

Beslissing door loten

Welke van de beide bokjes moest de woestijn worden ingejaagd en welke moest op de tempelplaats geslacht worden? De beslissing hierover moest volgens aanwijzing van de Tora door loten worden genomen (Lev. 16:7-10). Uit de tijd van de tweede tempel weet men precies hoe dit zich afspeelde. In een plechtig ritueel haalde de hogepriester met elke hand een uit goud vervaardigd lot uit een urn en legde die op de koppen van de geitenbokjes, die voor hem stonden een rechts en een links. Daarna werden de loten geopend. Op de ene stond ladonai (= ‘voor de Here’), op de andere la ‘azazel (= ‘voor de bok die weggaat’). De bok voor de Here werd geslacht, de Azazel-bok de woestijn ingejaagd. Wanneer het lot ‘voor de Here’ in de rechterhand kwam, werd dit in het jodendom als aanwijzing gezien dat God bereid was de schuld van Israel te vergeven. Kwam het echter in de linkerhand, dan wist men dat er een belemmering was en dat God niet kon vergeven.

Geen vergeving!

De vooraanstaande rabbijnen hebben geleerd dat het lot op Grote Verzoendag in de veertig jaar voer de verwoesting van de tempel niet meer in de rechterhand geweest was (de waarschijnlijkheid daarvoor bedraagt 1:240 en is daarmee kleiner dan één op 1.000.000.000.000!). Dit betekende voor hen onmiskenbaar: God heeft het offer voor Israel vanaf 30 n. Chr. niet meer aangenomen!

[warning]

God heeft het offer voor Israel
vanaf 30 na Christus
niet meer aangenomen!



[/warning]
De roodgeverfde woldraad

De Talmoed zegt dat men minstens vanaf de tijd van de tweede tempel de zondebok telkens een roodgeverfde woldraad om de horens bond. Dan werd de bok naar de Olijfberg gebracht. Van daaruit werd hij de woestijn ingejaagd en wel zo, dat hij over een klip heen neerstortte. Dan gebeurde er altijd weer iets verbazingwekkends: de roodgeverfde woldraad wisselde van kleur en werd wit als teken van vergeving voor de schuld van Israel.

De symboliek van dit wonder begreep men goed vanwege de bekende verklaring in het profetische boek Jesaja (8~ eeuw v. Chr.), waar God tot de bewoners van Jeruzalem spreekt: ‘Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol’ (Jes. 1:18). Met ‘scharlaken’ of ‘karmozijn’ wordt een kleur bedoeld die lijkt op die van bloed. Op deze plaats in het boek Jesaja toont God de bewoners van Jeruzalem het wonder van vergeving: er is geen zonde die God niet zou kunnen vergeven. Zelfs als het om bloedschuld zou gaan, is God bereid die bij oprecht berouw te vergeven!

[warning]

De zondebok werd in de tijd van de tweede tempel een roodgeverfde wollen draad omgebonden.

[/warning]


Bloedschuld en geen vergeving!

We komen terug op Joma 39b~ Vanaf het jaar 30 tot het jaar 70 bleef de roodgeverfde woidraad van de zondebok rood als bloed! In het jodendom wist men wat dit te betekenen had: wij zijn beladen met zonden en God vergeeft niet! Het jaar 30 valt in de tijd dat Jezus van Nazareth in Israel als Rab bi rondreisde (29-32 n. Chr.) en in de synagoge en onder de open hemel de blijde boodschap van het koninkrijk van God verkondigde. Al spoedig werd Jezus echter door de massa van het volk verworpen, vooral door de leiders, de rabbi’s en priesters. Plannen om Hem uit de weg te ruimen werden reeds vroeg gesmeed (vgl. bijv. Mark. 3:6). Vanaf deze tijd werd de wollen draad niet meer wit. In het voorjaar van het jaar 32 werd Jezus van Nazareth voor de stadsmuren van Jeruzalem door de Romeinen gekruisigd. Daarvoor had een door de hogepriesters en schriftgeleerden opgezweepte volksmenigte in Jeruzalem de kruisdood van Jezus geeist. Mattheus, een Joodse tijdgenoot, vertelt zelfs dat de volksmenigte voor Pilatus de verantwoordelijkheid daarvoor op zich nam met de schokkende woorden: ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!’ (Matteus 27:25).

Joels aankondiging van vergeving

Volgens het getuigenis van de rabbijnen in de eerste eeuw bleef de woidraad in de jaren daarna op Grote Verzoendag altijd rood en zoals we weten, kwamen de offers vanaf het jaar 70 tot stilstand. De tijd zonder offers duurt ook nu nog voort. Is er geen hoop op vergeving voor het volk? Zeker wel! In het profetische boek Joel wordt uitvoerig over de eind tijd gesproken. De profeet beschrijft hoe het door belijdenis van zonden, verbonden met berouwvolle bekering (Joel 2:12-17,32), voor het Joodse volk en voor Jeruzalem tot een ommekeer zal komen. Het laatste vers in het boek Joel moet ons in dit verband zeer aanspreken:

[important]

‘En Ik zal hun bloed onschuldig verklaren, dat Ik niet onschuldig verklaard had.
En de Here zal blijven wonen op Sion.’

[/important]