(vervolg verhaal ‘Bart’)
Omdat ik overspannen was geworden, was ik mijn baan als hoofd FEZ kwijt. Ik had ander werk gekregen en zat nu aan de rand van een bos, in een mobiele kantoorunit. Op een dag moest ik weer aan Bart denken. Toen het verhaal mij in gedachten kwam wat ik eerder over hem had geschreven, bepeinsde ik dat het voor zijn ouders misschien tot zegen zou kunnen zijn. Zij hadden hun zoon verloren en het zou voor hen een enorme bevestiging kunnen zijn als ze zouden lezen dat Bartje een echte wedergeboren Christen was geweest.
Maar hoe pak je zoiets aan? Ik kon toch moeilijk naar Bart’s ouders toe gaan en zeggen: ‘kijk hier eens; misschien willen jullie dit wel graag lezen…’
Ik ging ervoor bidden dat God -als Hij wilde dat Bart’s ouders het verhaal onder ogen zouden krijgen- dat Hij dan ervoor zou zorgen dat dat zou gebeuren. Die dag was ik er zo mee bezig geweest, dat ik besloot om tussen de middag op mijn dagelijkse wandeling naar de begraafplaats toe te gaan, waar Bart begraven ligt. Het graf van Bart was vol onkruid; het was duidelijk dat het al enige tijd geleden was dat er iemand was geweest.
Toen ik zo bij zijn graf stond, bad ik nogmaals over die mogelijkheid om het verhaal aan Bart’s ouders te kunnen geven. Terwijl ik bad, hoorde ik een auto stoppen aan de rand van de begraafplaats. Even later kwam Bart’s vader aanwandelen, met aan zijn hand een jongetje van een jaar of 7. Het jongetje had het syndroom van Down.
Barts vader en ik begroetten elkaar. We kenden elkaar wel. Terwijl we wat kletsten, dankte ik God, terwijl ik me tegelijkertijd nogal hulpeloos voelde. Want hoe zou ik het nu verder aanpakken? Gewoon zeggen: ‘ik heb een verhaaltje voor u?’ Ik besloot ook dit in gebed te brengen.
Bart’s vader vertelde: ‘vanmorgen zaten we, mijn vrouw, kleinzoon en ik, aan de koffie, toen mijn kleinzoon plotseling zei dat hij naar ome Bart toe wilde. Wij vertelden hem dat zijn ome Bart niet meer leeft, maar hij bleef volhouden. Hij wilde per sé naar ome Bart. Enfin.. (hij knikte naar zijn kleinzoon) je ziet: het is een mongooltje. Een vreselijk lief kind, maar als hij ergens zijn zinnen op heeft gezet dan moet dat ook gebeuren, anders is het huis te klein…’
Ik begreep wel waarom zijn kleinzoon zo vol hield…. Dank U wel Vader!
Maar nog steeds zat ik met het probleem ‘hoe nu verder’…
Bart’s vader vertelde dat er na de dood van Bart verschillende kleinkinderen waren geboren en dat Barts naam vaak genoemd werd, terwijl die kinderen hem nooit hadden gekend. Ze hadden zich dat gerealiseerd. ‘En nu’ vervolgde Bart’s vader ‘willen wij een plakboek maken speciaal voor de kleinkinderen. Daar plakken we dan foto’s in van Bart en we schrijven er commentaar bij. Zo kunnen de kleinkinderen hem toch alsnog leren kennen. We hebben de buren ook gevraagd iets over Bart te schrijven, en het hoofd van zijn vroegere school en… ach, eigenlijk vragen we dat aan iedereen die Bart goed gekend heeft. Zo krijgen we een beeld van Bart, zoals hij werd beleefd door verschillende mensen. Nu ik er over nadenk: jij bent Bart’s chef geweest! Zou jij niet ook een verhaaltje over Bart willen schrijven?’
Zegt de Heer Jezus niet: “wat gij vraagt in Mijn naam; Ik zal het u geven!” ?