Van huis uit was ik vertrouwd met Israël in Bijbels perspectief; vooral mijn moeder sprak er veel over. Op een gegeven moment ging Israël een concreter rol voor mij spelen. Ik was in het land en werkte aan een documentaire in opdracht van het Israëlische leger. Die opdracht werd op een gegeven moment ‘gecancelled’, tegelijkertijd met nog een andere opdracht. Ik zat in Jeruzalem, maar plotseling zonder werk. Daar heb ik gewacht op antwoord… van God. |
Troost, troost mijn volk, zegt uw God…
Toen ik naar huis belde en mijn vrouw informeerde over het slechte nieuws, zei ze: “Kom maar gauw naar huis”. Ik had mijn eigen productiebedrijf en maakte al jaren allerlei soorten programma’s o.a. voor de E.O. maar ook internationaal. Nu ik hier twee opdrachten verloor, stond ik even met lege handen… werkeloos. Werkeloos in Jeruzalem! Er moest natuurlijk direct weer worden aangepakt, dus het ‘kom naar huis’ lag erg voor de hand. Maar ik besloot anders, want God had tot mij gesproken. Dat wist ik heel zeker. Ik had het zelf van Hem gehoord: “Bart leg je camera neer, doe alles weg en wees niet langer een toeschouwer, maar wordt een deelnemer aan wat Ik doe onder Mijn volk Israël.”
Ik moest stil worden , opnieuw leren luisteren en opnieuw lezen in God’s Woord. Ik las het en werd enorm aangegrepen:
‘Om Sions wil zal ik niet zwijgen en om Jeruzalems wil zal ik niet rusten, totdat zijn heil opgaat als een lichtglans en zijn verlossing als een brandende fakkel’. (Jes.61:1)
Het werd me gaandeweg duidelijk hoe ik deelnemer moest worden aan God’s heilsplan en niet langer alleen maar toeschouwer. Het werd me duidelijk dat ik niet langer moest zwijgen, maar moest spreken van God’s heil over Israël. Het werd me duidelijk dat de tijd nabij is en dat de wederkomst van Jezus Christus niet ver weg meer is, maar zeer nabij. En ik las verder:
‘Op uw muren, o Jeruzalem, heb Ik wachters aangesteld, die de ganse dag en de ganse nacht nimmer zullen zwijgen. Gij, die de HERE indachtig maakt, gunt u geen rust. En laat Hem geen rust, totdat Hij Jeruzalem grondvest en het stelt tot een lof op de aarde. De HERE heeft gezworen bij zijn rechterhand en bij zijn sterke arm: Nooit zal Ik uw koren meer aan uw vijanden ten spijze geven en nooit zullen vreemdelingen meer de most drinken, waarvoor gij gezwoegd hebt; maar zij die het oogsten, zullen het eten en de HERE loven, en zij die hem inzamelen, zullen hem drinken in de voorhoven van mijn heiligdom. Trekt, trekt door de poorten, bereidt de weg voor het volk, baant, baant de weg, zuivert hem van stenen, heft een banier omhoog boven de volken. Want de HERE doet het horen tot het einde der aarde: Zegt tot de dochter Sions: zie, uw heil komt; zie zijn loon is bij Hem en zijn vergelding gaat voor Hem uit. En men zal hen noemen: Het heilige Volk, De Verlosten des HEREN; en gij zult genoemd worden: Begeerde, niet verlaten Stad’. (Jes 62:6-12)
Het was alsof God zei: “Doe nu alles maar weg, zet een streep onder je verleden en kijk naar voren, naar je toekomst. Dit moet jij gaan doen op de muren van Jeruzalem”. In die dagen heb ik voor Gods aangezicht een besluit genomen en we zijn verhuisd naar Jeruzalem. We wonen hier nu drie jaar. Met uitzondering van de Sabbat ga ik elke dag de muren van Jeruzalem op en wandel rond de stad en proclameer over Jeruzalem Gods boodschap over haar! Ik ben gehoorzaam geworden aan Gods roepstem over mijn leven. Er komen groepen uit Nederland, maar ook uit tal van andere landen, Engelssprekende en Duitssprekende groepen, maar ook steeds meer mensen uit Israël zelf. Zij willen horen wat ik doe, wat ik zeg, wat ik geloof en ik roep ze toe: ‘Troost, troost, mijn volk, zegt uw God. Spreekt tot het hart van Jeruzalem, roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid geboet is, dat het uit de hand des HEREN dubbel ontvangen heeft voor al zijn zonden’. (Jes 40:1,2)
Ik spreek het uit, roep het uit, op de muren. Ik wil niet preken, ik wil proclameren. Ik wil de God van Israël aan Zijn eigen Woord en aan zijn eigen beloften herinneren, die Hij gedaan heeft aan Israël. Zo staat het er toch ook: ‘Gij, die de HERE indachtig maakt, gun u geen rust’. Indachtig maken is Hem eraan herinneren. Aan wat? Aan wat Hij beloofd heeft aan Israël, Zijn volk, aan Jeruzalem, Zijn stad. ‘…laat Hem geen rust, totdat Hij Jeruzalem grondvest en stelt tot een lof op aarde’ (Jes 62:6-7) Wij moeten ons geen rust gunnen, maar doen wat Hij zegt in Zijn Woord. Dat is: Jeruzalem toeroepen dat haar heil komt!
We roepen dan het gebed uit van David: ‘Wie ben ik, Here HERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt? En dit was nog te weinig in uw ogen, Here HERE; daarom hebt Gij aangaande het huis van uw knecht ook gesproken over de verre toekomst, en dit is de wet voor de mens, Here HERE. Wat kan David nog meer tot U spreken? Gij kent uw knecht, Here HERE. Ter wille van uw woord en naar uw hart hebt Gij al dit grote gedaan en aan uw knecht verkondigd. Daarom zijt Gij groot, Here HERE, want niemand is U gelijk en geen God is er behalve Gij naar al wat wij met onze oren gehoord hebben. En wie is gelijk Uw volk, gelijk Israël, het enige volk ter aarde, wat God Zich tot een volk ging vrijkopen, om Zich een naam te maken, en voor hen grote en vreselijke daden te doen: voor uw land, voor het aangezicht van uw volk, dat Gij uit Egypte , uit de volken en hun goden hebt vrijgekocht? Gij hebt U uw volk Israël voor altijd bevestigd tot uw volk, en Gij HERE, waart hun tot een God.
En nu, HERE God, doe het woord dat Gij gesproken hebt aangaande uw knecht en zijn huis, voor altijd gestand, en doe zoals Gij gesproken hebt. Dan zal uw naam groot zijn voor altijd, zodat men zeggen zal: de HERE der heerscharen is God over Israël: en dan zal het huis van uw knecht David bestendig zijn voor uw aangezicht’. (2 Sam 7:18-26)
Als we dit lezen en proclameren over de stad, vanaf de muren, dan worden mensen die erbij zijn, groepen uit allerlei landen diep aanraakt. Sommigen beginnen spontaan te huilen als ze zien hoe groot de God van Israël is en hoe trouw Hij is aan zijn Woord. Wat mij opvalt is dat er heel veel Duitsers naar Israël komen en ootmoedig en vaak diep bewogen herinnerd worden aan hun eigen geschiedenis, aan de misdaden van hun vaders, aan de Holocaust, aan hun grote schuld jegens het Joodse volk. En wat raak je dan onder de indruk als je leest bij Jesaja: ‘De zonen uwer verdrukkers zullen deemoedig bij u komen, aan uw voeten zullen al uw versmaders zich neerwerpen en zij zullen u noemen: de stad des HEREN, het Sion van de Heilige Israëls’. (Jes 60:14)
Een orthodox-Joodse man vroeg ons wat we deden op de muren van Jeruzalem en ik zei dat we als wachters op de muren staan en Israël het heil van zijn God toeroepen. Hij zei tot mijn verbazing: “Ja, we weten dat ze zullen komen, de wachters – Hebreeuws: Nozrim, de naam die in Israël ook voor ‘Christenen’ wordt gebruikt – want zo spreekt ook de profeet Jeremia erover”. (Jer 31:6)
Een oude man kwam ook langs op de muur, met enkele mensen in zijn gevolg. Hij had Auswitz overleefd en hoorde wat wij deden op de muren van Jeruzalem. Hij was erg onder de indruk en ontroerd. Hij zei dat het hem altijd had verwonderd dat Christenen altijd maar zo bezig zijn met één Joodse man, die onschuldig om het leven is gebracht: Jezus Christus. Ze huilen om Hem. Maar diezelfde Christenen lijken totaal niet onder de indruk te zijn gekomen van het ombrengen van zes miljoen onschuldige Joodse mensen in de Holocaust; ze huilen niet!
Op de muren van Jeruzalem beleven we wat er staat in Psalm 69:4 ‘Ik ben moede door mijn roepen, mijn keel is hees, mijn ogen zijn bezweken van het uitzien naar mijn God’. Israëls lijden is bijna volbracht. Dan zullen de volken beschaamd zien wat Israëls weg is geweest en waarom al het lijden over Israël is gekomen. Zegt de profeet dat ook niet:
‘De volken zullen het zien en beschaamd worden, beroofd van al hun kracht; zij zullen de hand op de mond leggen, hun oren zullen doof worden’. (Micha 7:16)