Ome Jan

Mag ik u eens voorstellen aan ome Jan? Hij was de vader van een goede vriend van mij en daardoor had ik het voorrecht vaak bij hem en zijn vrouw over de vloer te komen. Ome Jan was een grote, wat zwijgzame man met een brede stierennek en grote, beëelte handen. Dat hij zo zwijgzaam was, kwam niet zozeer omdat dat nu eenmaal in zijn aard lag, maar misschien nog wel meer door zijn taalgebruik.

heien

Zijn vrouw, moeder Mien, een kort mensje met een grijs knotje op haar hoofd (met zo’n netje eroverheen) keek hem altijd liefdevol, maar zorgelijk aan, als hij zijn mond open deed. Hij was in staat aan tafel een boer te laten en -als zijn vrouw hem dan bestraffend aankeek- verontschuldigend te brommen ‘mens; anders knal ik toch uit mekaar?’ Ome Jan was in het dagelijks leven voorman bij een heiploeg. De kerels van de heiploeg waren -volgens ome Jan- het ruigste volk wat je in de bouw maar kunt tegen komen en ome Jan kon als baas van de heiploeg zulke makkers wel aan. Hij had een goed gevoel voor humor, iets wat hem in zijn werk waarschijnlijk goed van pas kwam. Zo legde hij eens op 1 april een briefje op het aanrecht: ‘Mien, in het gootsteenkastje ligt een dooie muis. Ik heb geen tijd hem op te ruimen, dat doe ik vanavond wel.’ Ome Jan heeft de hele dag lopen glimlachen, goed wetend dat zijn vrouw panisch was voor muizen. Het gevolg ervan was, dat toen hij thuis kwam, er geen eten klaar stond. De aardappels zaten in een bak die in het gootsteenkastje stond en daar was moeder Mien de hele dag griezelend aan voorbij gelopen….

Iedereen in de gemeente waar ik geestelijk opgroeide kende hen en iedereen sprak hen ook zo aan. Nu was het zo, dat op een dag bleek dat er een tekort was aan mannen, die de zangleiding voor hun rekening wilde nemen. Zo kwam men bij ome Jan. Die keek hen alleen maar aan en bromde zoiets als: ‘dat ken ìk toch niet man!’ Het idee alleen al was voor hem een kwelling: daar voor al die mensen te moeten staan en dan met zijn manier van doen en zijn taalgebruik… Maar de nood groeide en ome Jan kon er op een gegeven moment niet meer onderuit. Ik zie hem nog staan, die eerste keer. Hij had zijn enorme hammen van handen om de spreekstoel heen geslagen, alsof hij zich er aan vast wilde houden. Ik denk dat de afdrukken van zijn vingers er nog in staan. Zijn handen trilden zo erg, dat het glas water bijna om ging. Maar toen hij ging spreken, werd het steeds stiller. Ome Jan was -zeker die eerste keer- bloednerveus en hij sprak met een haperende stem. Maar die grote, zwijgzame bouwvakker bleek een ongepolijste diamant. Vanaf dat moment begon elke zangleiding die hij deed hetzelfde: ‘beste mense; wat me nou van de week toch op de bouw is overkomme…’ En dan volgde een anekdote, waaruit bleek, dat ome Jan niet alleen op zondag een Christen was. Hij was in staat om één van zijn mannen tussen het heien door toe te voegen: “weet je wat jij mot doen maat: je mot je hart aan de Heer Jezus geven en stoppe met zuipe” (of iets van die strekking)

Waarom vertel ik u dit? Wel, wat ik zo geweldig vind, is dat de Heer zegt dat er verscheidenheid van gaven is. Zo is ook iedereen verschillend; we hebben elk een ander karakter. Wat we absoluut niet hoeven te doen, als we Christen zijn geworden, is om te proberen onszelf te veranderen in een soort ‘model-Christen’. Natuurlijk: de Heilige Geest wijst ons op de zonden die we doen en met Zijn hulp kunnen we die? bestrijden en zelfs overwinnen. Maar de Here God zag ons al vóór onze bekering en Hij zag het glanzende juweel wat in ons verborgen ligt. Het is voor mij persoonlijk zo’n geruststelling dat we mogen zijn wie we zijn en dat God juist d? n met ons tot Zijn doel komt!

Ome Jan is allang bij zijn Heer en ook zijn vrouw, moeder Mien, is hem gevolgd naar die hemelse stad. Er zal in de hemel niet geheid hoeven te worden, maar gebleken is, dat de Heer ome Jan ook op andere manieren kon gebruiken. Zo kan de Heer ook ons, in ons werk, tegenover de buren of waar we ook maar zijn, inzetten als zijn trouwe wachters, totdat Hij komt